Vaal Baal op de vuilnisbelt

Er was eens een jong mestkevermeisje dat woonde op een vuilnisbelt. Haar moeder, Glans Baal, was een prachtige mestkever met een glanzend schild. De vader van de jonge mestkever had ook een prachtig pantser. Als hij het 's ochtends oppoetste voordat hij naar het werk ging, bleef het de hele dag glimmen. Iedereen noemde vader Baal daarom ook Glim. Vader en moeder waren eigenlijk best wel ijdel. De schok was voor hen dan ook erg groot toen hun enige dochter een heel bescheiden schildje bleek te hebben. Het glansde lang niet zo erg als dat van haar ouders en daarom kreeg zij de naam Vaal.

Vaal kreeg de leeftijd om naar de mestkeverschool te gaan, en vol verwachting ging ze de eerste dag op pad. De school was een flink eind verder op de vuilnisbelt en Vaal raakte niet uitgekeken op alle spannende en nieuwe dingen die ze onderweg tegenkwam. De lessen waren ook spannend en best leuk, maar de andere mestkevers waren niet lief voor Vaal. Dat begon al bij de eerste kennismaking: alle mestkevers moesten zich ordenen op de mate waarin hun schild schitterde. En je begrijpt het al: Vaal stond helemaal achteraan. Wij, volwassen mensen weten dat er nu eenmaal altijd iemand de laatste moet zijn, maar Vaal kon maar niet begrijpen waarom zij nu juist de laatste moest zijn. Vaal had het idee dat iedereen naar haar keek en haar afwees. Helaas gebeurde dat ook, de andere mestkevertjes wezen haar na en fluisterden dat zij de laatste in de rij was geweest dus dat er wel iets mis met haar zou zijn. Op het speelplein werd ze flink gepest en huilend liep ze die eerste dag de lange afstand naar huis terug.

Huilend liep ze de volgende dag weer naar school en huilend kwam ze weer terug. Dat ging de hele eerste week zo: huilend heen en huilend terug. Vaal had na een week nauwelijks tranen over en iedereen dacht dat het beter met haar ging omdat ze haar oogjes nu droog hield. Maar het ging helemaal niet beter! In haar hart huilde Vaal hartverscheurend omdat ze niet zo kon glimmen als de andere mestkevers.

Toen op een dag Vaal weer naar school ging, kwam ze de vuilnisbeltheks tegen. Iedereen was bang voor die heks, maar Vaal liep zo hard te snikken dat ze niet eens meer kon schrikken. Met een krakende stem sprak de heks Vaal aan. "Zo, klein mestkevertje waarom loop jij zo te huilen terwijl niemand het ziet?" Vaal was eigenlijk wel blij dat iemand haar verdriet zag en snotterend vertelde ze dat ze zo werd gepest omdat ze een vaal schild had. Nou, daar had de heks wel een middeltje voor. In ruil voor Vaals ziel zou ze haar wel helpen. Vaal had nog nooit gehoord of gemerkt dat ze een ziel had en vond het dus niet moeilijk om die weg te geven. "Kijk," zei de heks. "Als je elke dag dit poedertje eet voordat je naar school gaat, zal je nooit meer last hebben van mestkevers die je uitlachen. Maar... het poeder werkt alleen maar als je elke dag ook iets nalaat wat je eigenlijk zou willen doen." "Wat bedoelt u, dat ik iets moet nalaten?" vroeg Vaal. "Stel je voor dat je eigenlijk een tekening zou willen maken, dat moet je dan NIET doen. Als je het wel doet dan werkt het middeltje niet meer." "Ja maar dat kan niet!" stamelde Vaal. Als ik iets graag wil doen dan doe ik het gewoon. Voordat ik het weet ben ik er al mee bezig. Hoe kan ik nou niet doen wat ik wel wil doen?" "Graag of niet", was het hekserige antwoord en voordat Vaal het wist, was de heks verdwenen en had Vaal nog steeds een glansloos schild.

Een week ging op de oude manier verder: Vaal ging met een huilend hart naar school, werd daar gepest maar deed daar ook de dingen die ze leuk vond en met een huilend hart ging ze weer naar huis. Moeder Glans kon na die week niet langer aanzien dat haar dochter zo ongelukkig was. Haar eigen schild begon er zelfs doffer van te worden! En in het weekend na de tweede schoolweek sleurde ze Vaal mee naar de heks. Die wreef in haar knokige handen toen ze Vaal weer terug zag. Ze had nu nog een extra drankje voor Vaal. Als ze dat dronk, zou ze niet eens meer zin hebben om iets te doen wat ze eigenlijk leuk vond. Er hoorde een toverspreuk bij dat drankje. Een heel makkelijke toverspreuk, namelijk "ik durf het niet" en als die spreuk niet werkte moest ze zeggen "ik kan het niet". Vaal stond dus haar ziel af aan de heks en ging met een poedertje en een drankje naar huis terug.

De volgende dag, voordat ze naar school ging, at ze het poeder. Op weg naar school hoefde ze inderdaad niet te huilen. Geweldig, dat dat al werkte! De hele dag verliep redelijk goed op school. De kinderen pestten Vaal wel, maar omdat ze merkten dat Vaal er minder heftig op reageerde, hielden ze daar vanzelf mee op. Toen kwam de tekenles, een les die Vaal altijd heel leuk had gevonden. Voor de les begon dronk Vaal het drankje en fluisterde "ik durf het niet". Ze merkte nog geen verschil en zei dus tegen zichzelf "ik kan het niet." En ja, het werkte! Vaal had geen zin meer om te tekenen. Ze was enorm blij dat het drankje van de heks zo goed bleek te werken. Nu wist ze zeker dat ze nooit meer hoefde te huilen omdat ze zo gepest werd. En inderdaad, nu Vaal geen prachtige tekeningen meer maakte, viel ze minder op en werd ze dus minder gepest. Uitgelaten ging Vaal die dag naar huis. Ze was nieuwsgierig of het drankje altijd goed werkte, misschien dat haar ouders meer van haar zouden houden als ze het drankje dronk?

Die avond zou ze met haar ouders naar de kermis gaan en voordat ze van huis ging dronk ze een flinke teug durfniet. Zonder toverspreuk leek het niet goed te werken, want de ouders van Vaal deden niet liever tegen haar dan anders. Maar toen ze voor de zweefmolen stonden waar Vaal eigenlijk dolgraag in wilde, fluisterde ze "ik durf het niet." "Ach, arme schat," kweelde moeder Glans, terwijl ze haar dochter in haar armen hield. "Het is helemaal niet erg dat je niet durft, hoor. Ik durf het eigenlijk ook niet." Vaal ging dus niet in de zweefmolen maar werd wel stevig door haar moeder vastgehouden. Een goede ruil, vond ze.

En zo groeide Vaal op tot een stevige meid. Het poedertje en het durfniet-drankje waren natuurlijk betoverd en bleken nooit op te gaan. Als ze zich treurig voelde dronk ze van het drankje, zei "ik durf het niet" en dan werd ze minder treurig. Op een gegeven moment wist Vaal niet beter dan dat dat bij haar leven hoorde.

Als vanzelf kwam Vaal op de leeftijd dat mestkevers een partner zoeken. Haar eerste vriendje heette Dof Kracht. Dof was een heel lieve mestkever. De eerste afspraak had nogal wat voeten in de aarde omdat Vaal enorme slokken had genomen van het toverdrankje. Bij alles wat Dof voorstelde om te doen, lispelde Vaal "ik durf niet." Dof vond dat lief en ontwapenend en vroeg Vaal ten huwelijk. Hij vroeg haar of ze ervoor voelde om mevrouw Vaal Kracht te worden. Natuurlijk durfde Vaal niet, maar daar werd een oplossing voor gevonden: er werd gewoon niet naar haar geluisterd toen ze op de vraag of ze Dof tot man wilde nemen antwoordde "ik kan het niet."

Na een tijdje kregen Vaal en Dof Kracht een zoon. Omdat de heks die dag was verhinderd, werd de goede fee peetmoeder. En zoals het de gewoonte was onder mestkevers, gaf de peetmoeder het kind een naam en een goede wens. Het kind zou Daat heten en de peetmoeder wenste dat hij sprankelende ogen zou krijgen. "Aan het vaaldoffe schild kan ik niet veel doen," sprak de fee, "maar de ogen van Daat Kracht zullen schitteren zoals geen mestkeverogen ooit hebben gestraald." Ze stopte Vaal een toverdrankflesje in haar hand. "Geef dit drankje dagelijks aan je zoon en laat hem dan iets doen waar hij zin in heeft. Als hij het eng vindt zeg je tegen hem 'Doe het maar.' Zo gezegd, zo gedaan. Daat groeide op tot een flinke mestkeverzoon en iedereen hield van hem, hoewel zijn schild bijna net zo dof was als dat van zijn ouders. Zijn glanzende ogen maakten namelijk alles goed. En de eerste dag naar school zei Vaal tegen hem: "ik durf je niet te laten gaan, ik kan het niet!". Maar Daat antwoordde "Maar ik doe het toch." en met stevige pas ging hij naar school. Eerlijk gezegd werd hij de eerste dagen ook flink gepest. Net als zijn moeder, moest hij achterin de rij staan terwijl de schitterende kindertjes voorin stonden. En natuurlijk gniffelden alle kinderen en riepen hem nare dingen na. Elke ochtend zei Daat tegen zijn ouders "ik wil niet naar school gaan maar ik doe het toch." En af en toe huilde hij als hij naar huis terug ging. Maar op school maakte hij de mooiste tekeningen en hij kon ook heel gelukkig zijn.

De kermis kwam weer op de vuilnisbelt en Daat mocht voor het eerst in zijn jonge leven er naar toe. Met glanzende ogen bekeek hij alle spannende dingen en hij wilde graag de zweefmolen in. "Dat durf je niet," zei zijn moeder tegen hem. "Maar ik doe het toch," was zijn reactie. Natuurlijk wilde Vaal haar zoontje niet alleen laten gaan en omdat hij al in een stoeltje zat, nam zij het stoeltje naast hem. En ze zwierden en ze zwaaiden dat het een lieve lust was. Toen ze uitgezwierd waren keken ze uitgelaten rond naar alle attracties. "Dat durf je ook niet," zei Vaal terwijl ze naar de botsautootjes wees. "Maar ik doe het toch!" En weg was hij. Vaal natuurlijk er achter aan en samen hadden ze de grootste lol in de botsautootjes. Het kon ze niet schelen dat de grootste pestkoppen van de klas ook in een karretje zaten, want samen konden ze overal om lachen. En bij de volgende attactie zei Vaal per ongeluk "maar ik doe het toch" in plaats van "ik durf het niet." Geschrokken wachtte ze af of de hemel misschien naar beneden zou vallen of de grond open zou splijten. Niets van dat alles gebeurde en samen met Daat ging ze het reuzenrad in.

Verderop op de kermis zaten de heks en de fee samen aan een tafeltje. Ze keken naar Vaal en Daad en zuchtend legde de heks een zakje ziel op de tafel. "Jij wint," sprak ze tegen de fee. "Ik dacht dat ik alle bezieling van Vaal had afgenomen, maar de bezieling van haar zoontje blijkt besmettelijk te zijn. Ik heb de weddenschap verloren en nou mag jij Vaal Kracht haar ziel teruggeven." Die avond bracht de goede fee de ziel naar Vaal. Vaal herkende haar ziel meteen en was enorm opgelucht dat ze hem weer terughad. Ze besefte dat ze nooit meer van het drankje moest drinken en nooit meer de toverspreuk moest uitspreken. Dat was trouwens niet zo makkelijk, hoor. Af en toe dacht Vaal nog dat ze iets niet kon. Soms kon ze dat ook echt niet, maar altijd luisterde ze naar haar zoon die tegen haar zei "maar je doet het toch."

En zo leefde iedereen nog lang en gelukkig, en hoewel hun schilden nog dof waren, schitterden hun ogen als sterren....